Deze website maakt gebruik van cookies. Met functionele- en analytische cookies zorgen we er voor dat website goed werkt en verbeteren wij onze websites. Ook plaatsen we marketing cookies om je van persoonlijke content te voorzien. Wil je dit niet? Kies dan voor weigeren, we plaatsen dan alleen functionele en analytische cookies. Meer informatie.
Van 5 juli t/m 1 september zijn wij beperkt telefonisch bereikbaar: maandag t/m donderdag van 8.00 tot 12.00 uur.

Praktijkvoorbeelden van bepalen veiligheidsklassen en milieumeldingen

In de publicatie CROW 400 ‘Werken in en met verontreinigde bodem’ zijn, in het geval van niet-vluchtige stoffen, de Arbonormen niet meer gekoppeld aan de milieunormen. Daardoor geldt niet langer dat een overschrijding van de Interventiewaarde vanzelfsprekend overeenkomt met veiligheidsklasse oranje (niet-vluchtig) of rood (niet-vluchtig). In de praktijk zijn er uiteenlopende combinaties van verontreiniging en veiligheidsklasse mogelijk. Zo kan het voorkomen dat bij een sterk verontreinigde bodem geen veiligheidsklasse van toepassing is. De volgende zes voorbeelden dienen ter illustratie van de uiteenlopende mogelijkheden. De acties (Arbo en milieu) die worden gekoppeld aan de beschreven waarden kunnen verschillen afhankelijk tegen welke norm wordt getoetst (Arbonormen en milieunormen). Voor beide normen moet worden vastgesteld welke acties vereist zijn.

Voorbeeld 1. Sterk verontreinigd, geen veiligheidsklasse

Gemeente Z wil de riolen in de openbare weg vervangen waarbij meer dan 25 m3 grond wordt ontgraven. De graafwerkzaamheden hebben niet als doel om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te verbeteren. Op de locatie blijkt sprake van een grondverontreiniging van zink boven de interventiewaarde. In het grondwater is geen verontreiniging aangetroffen.

Op basis van het doel en de omvang van de graafhandelingen (>25 m3) en de verontreinigingssituatie, groter dan de interventiewaarde (> I) kan worden geconcludeerd dat de MBA Graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (BAL artikel 3.48f) van toepassing is.

De regels voor deze activiteit staan in BAL artikel 4.1224 t/m 4.1234. Samengevat betreft dit dat de activiteit ten minste vier weken van tevoren gemeld zal worden bij het bevoegd gezag. Wanneer alleen sprake is van tijdelijk uitnemen, geldt een termijn van één week voor de start van de activiteit. De melding omvat de algemene gegevens en specifieke gegevens voor de activiteit.

Ten minste één week voor start van de werkzaamheden dienen de naam en het adres van degene die de werkzaamheden gaat uitvoeren en de naam en het adres van de persoon en de onderneming die de milieukundige begeleiding gaat uitvoeren, verstrekt te worden. In de hier beschreven situatie met zinkverontreiniging geldt het volgende:

  • De aangetroffen concentratie zink bedraagt op de locatie van de grondroerende handelingen 1.200 mg/kg d.s. (niet gecorrigeerd naar standaardbodem).=
  • De Interventiewaarde voor zink is vastgesteld op 720 mg/kg d.s.
  • De 75% SRCarbo voor zink in grond bedraagt 76.132,5 mg/kg d.s. en de (100%) SRCarbo voor zink in grond bedraagt 101.498 mg/kg d.s.

Let op: Deze waarden gelden op moment van uitgave van publicatie CROW 400. Ze kunnen in de toekomst wijzigen. Raadpleeg altijd de meest actuele waarden. De kennismodule en de rekentool maken altijd gebruik van de meest actuele waarden.

Om te bepalen of veiligheidsmaatregelen zijn vereist, wordt de gemeten waarde getoetst aan de 75% SRCarbo en aan de SRCarbo. Er wordt hierbij niet omgerekend naar de standaardbodem conform de BoTaVa systematiek.

In dit voorbeeld zijn de gemeten waarden lager dan de 75% SRCarbo. Daarom is er geen veiligheidsklasse van toepassing. Dit betekent dat er geen maatregelen hoeven te worden getroffen, anders dan de basishygiënische maatregelen. Niettemin is er sprake van een geval van een sterke verontreiniging met zink. Dit houdt in dat:

  • het werk moet worden uitgevoerd door een BRL SIKB 7000-erkend aannemer;
  • milieukundige begeleiding mogelijk noodzakelijk is (volgens BRL SIKB 6000).

De aanwezigheid van een MKB is afhankelijk van de aard van de verontreiniging in relatie tot de ontgravingsdiepte. De regels hieromtrent zijn beschreven in het Bal, artikel 4.1233;

  • na afloop aan het bevoegd gezag binnen één week wordt gemeld dat de activiteit gereed is (Bal artikel 4.1234).


Voorbeeld 2. Een ontgraving met een kleine omvang op een locatie met verontreiniging boven de interventiewaarde, veiligheidsklasse oranje

In de gemeente Y is een verontreiniging van nikkel aangetroffen in de grond. Ter plaatse moet een ondergrondse afvalcontainer worden ingegraven. De omvang van de ontgraving is 10m3. Bodemonderzoek heeft aangetoond dat de grond lokaal is verontreinigd boven de interventiewaarde. Er is geen nikkel aangetroffen in het grondwater.

Uit bodemonderzoek blijkt dat de hoogste aangetroffen concentratie 8.000 mg/kg d.s. bedraagt. Deze waarde is niet gecorrigeerd voor het bodemtype. De SRCarbo voor nikkel in grond is vastgesteld op 10.100 mg/kg d.s., de 75% SRCarbo bedraagt 7.575 mg/kg d.s.

Let op: Deze waarden gelden op moment van uitgave van publicatie CROW 400. Ze kunnen in de toekomst wijzigen. Raadpleeg altijd de meest actuele waarden. De kennismodule en de rekentool maken altijd gebruik van de meest actuele waarden.

Op basis van de graafhandelingen (<25 m3) en de verontreinigingssituatie, groter dan de interventiewaarde (> I) kan worden geconcludeerd dat de algemene regels MBA Graven niet van toepassing zijn. Er kunnen lokale regels gelden in het omgevingsplan. Omdat de concentratie nikkel hoger ligt dan de 75% SRCarbo, is klasse oranje van toepassing.
 

Voorbeeld 3. Diffuse verontreiniging boven de SRC arbo

In de gemeente X zijn meerdere wijken diffuus verontreinigd met lood. In de bodem zijn concentraties lood aangetroffen boven de Interventiewaarde en ook boven SRCarbo. In één van deze wijken moet een nieuwe glasvezelkabel worden getrokken.

Uit het historisch onderzoek volgens NEN 5725 komen geen verdachte locaties naar voren. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een voormalige ‘puntbron’ (Historisch bodembestand, HBB). Er zijn evenmin eerdere onderzoeken naar de locatie bekend. Bij het raadplegen van de bestuurlijk vastgestelde Bodemkwaliteitskaart (Bkk) blijkt echter een diffuse verontreiniging met lood. De P80 van lood is 600.

Op basis van de te verwachten graafhandelingen (<25 m3) en de verontreinigingssituatie, groter dan de interventiewaarde (> I) kan worden geconcludeerd dat de algemene regels MBA Graven niet van toepassing zijn. De bruidsschat kleinschalig graven (paragraaf 22.3.7.2 bruidsschat omgevingsplan) is wel van toepassing.

Op basis van de bovenstaande gegevens worden de veiligheidsmaatregelen afgestemd op basis van de verkregen P80-waarde uit de Bodemkwaliteitskaart in combinatie met het van toepassing zijnde functieprofiel (zie CROW rapportage Blootstellingsprofielen verontreinigde bodem, een rekentool voor risicogestuurd werken in het kader van CROW 400 voor "niet-vluchtige" stoffen). Hoewel lood een reprotoxische stof is, heeft dit gegeven geen invloed op de veiligheidsklasse. Bij het vaststellen van de beheersmaatregelen moet de veiligheidskundige echter rekening houden met het reprotoxische karakter van lood. Op basis van de P80 wordt het werk ingedeeld in veiligheidsklasse 'oranje niet vluchtig'.

Natuurlijk kan bij gerede twijfel over de aanwezige verontreinigingen altijd een veldonderzoek worden uitgevoerd om te verifiëren of de vastgestelde waarde voor de diffuse bodemverontreiniging de lokale waarde niet over- of onderschrijdt.
 

Voorbeeld 4. Verontreiniging in gronden grondwater; werken met twee matrices voor SRCarbo

Uit bodemonderzoek op locatie Z blijkt dat het terrein is verontreinigd met het bestrijdingsmiddel Dieldrin. De gemeten concentratie in de grond bedraagt 6 mg/kg d.s. (niet gecorrigeerd voor standaardbodem) en die in het grondwater 100.000 µg/l. Op het terrein bevindt zich ook een kleine plas, met een eveneens verontreinigde waterbodem. De hier aangetroffen concentratie Dieldrin is gelijk aan die in de grond (de landbodem). Vanwege het toekomstig gebruik van het terrein moet de verontreiniging worden verwijderd.

Omdat de verontreiniging zich bevindt in zowel grond als grondwater, zijn alle twee de matrices voor de humane ernstig risicowaarden (SRCarbo) van toepassing. Hieruit blijkt dat voor Dieldrin de volgende verificatiewaarden gelden:

SRCarbo Dieldrin

  • grond: 22 mg/kg ds;
  • grondwater: 22.000 µg/l

Voor de 75% SRCarbogelden dan de volgende waarden:

  • grond: 16,5 mg/kg ds;
  • grondwater: 16.500 µg/l

Uit deze waarden blijkt dat op de grondverontreiniging (6 mg/kg d.s.) geen veiligheidsklasse van toepassing is. De grondwaterverontreiniging (100.000 µg/l) overschrijdt echter de desbetreffende SRCarbo waarde(16.500 µg/l). Op deze locatie is dus wel een veiligheidsklasse van toepassing.

Let op: Deze waarden gelden op moment van uitgave van publicatie CROW 400. Ze kunnen in de toekomst wijzigen. Raadpleeg altijd de meest actuele waarden. De kennismodule en de rekentool maken altijd gebruik van de meest actuele waarden.

Om het risico van onveilig werken zo veel mogelijk te beperken, moet de uitvoerende partij ernaar streven de verontreinigingen gescheiden te verwijderen. Dit houdt in dat de verontreinigde grond niet wordt vermengd met (de grond afkomstig uit) de waterbodem en dat het grondwaterpeil zodanig wordt verlaagd dat het grondwater geen invloed heeft op de grondroerende activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld door bemaling toe te passen; er ontstaat dan een kunstmatige verlaging van het grondwaterpeil tot onder de ontgravingsgrens. Op deze wijze is er geen contact tussen de te verwijderen grond enerzijds (waarden onder 75% SRCarbo) en het grondwater (waarde boven SRCarbo) anderzijds. Hierdoor dienen er alleen bij het plaatsen van de bronnering en eventueel bij de waterzuiveringswerkzaamheden te worden uitgevoerd in een veiligheidsklasse. Voor de graafwerkzaamheden is dan geen veiligheidsklasse van toepassing, wel dienen de basishygiënische maatregelen genomen te worden. Bij de latere ontgraving van de waterbodem is wel weer een veiligheidsklasse van toepassing en zijn aanvullende maatregelen nodig waarbij uit wordt gegaan van het van toepassing zijnde functieprofiel (zie CROW rapportage Blootstellingsprofielen verontreinigde bodem, een rekentool voor risicogestuurd werken in het kader van CROW 400 voor "niet-vluchtige" stoffen).


Voorbeeld 5. Wet- en regelgeving bij asbesthoudende puinverharding

Op locatie L dient een puinverharding te worden verwijderd. In de puinlaag zijn visueel asbestverdachte materialen waargenomen. Daarom wordt een onderzoek uitgevoerd volgens NEN 5897 ‘Bepaling van het gehalte aan asbest in grond, waterbodem, bouw- en sloopafval en granulaat’. Uit dit onderzoek blijkt dat de puinlaag verontreinigd is met asbest in een gehalte hoger dan 100 mg/kg d.s. g.g. (100 mg/kg d.s. g.g. is de Interventiewaarde voor asbest in bodem).

De vraag is welke wet- en regelgeving van toepassing is op deze puinlaag. Als de laag meer dan 50% bodemvreemd materiaal bevat, is er geen sprake van bodem. Dit betekent dat het ontgraven van een dergelijke puinlaag niet wordt beschouwd als MBA graven, maar dat men zou kunnen stellen dat in principe het Asbestverwijderingsbesluit van toepassing is. Het Asbestverwijderingsbesluit sluit echter puin en puingranulaat uit, waarmee deze niet toegepast kan worden. Onder de huidige regelgeving ligt het besluit asbestwegen meer voor de hand.

Het op veilige wijze verwerken van een dergelijke toepassing kan wel geschieden middels de werkwijze zoals beschreven in CROW 400 ‘Werken in en met verontreinigde bodem’.
Op basis van de vastgestelde concentratie asbest (hoger dan 100 mg/kg d.s. g.g.) zou het beschreven werk volgens deze richtlijn worden uitgevoerd in de klasse ‘Zwart niet vluchtig’. De richtlijnen ten aanzien van asbest zijn, buiten de verandering van het wettelijk stelsel, onder de Omgevingswet vrijwel niet veranderd.


Voorbeeld 6. Vluchtige stoffen in combinatie met bodemverontreiniging

Locatie A is verontreinigd door de volgende stoffen:

  • zink in grond: 7.500 mg/kg d.s. (niet gecorrigeerd voor standaardbodem);
  • benzeen in grondwater: 40 µg/l.

Omdat het een metaal en een vluchtige stof betreft, zijn in dit geval twee verificaties (matrices) van toepassing.
De concentratie zink wordt getoetst aan de SRCarbo voor zink in grond. Deze bedraagt 101.498 mg/kg. 
Alhoewel de concentratie zink ver boven de geldende Interventiewaarde ligt van 720 mg/kg d.s., is er voor deze stof geen veiligheidsklasse van toepassing.

Let op: Deze waarden gelden op moment van uitgave van publicatie CROW 400. Ze kunnen in de toekomst wijzigen. Raadpleeg altijd de meest actuele waarden. De kennismodule en de rekentool maken altijd gebruik van de meest actuele waarden.

Benzeen is een vluchtige stof en moet daarom worden getoetst aan de Interventiewaarde voor grondwater. Deze bedraagt 30 µg/l. Omdat de vastgestelde concentratie (40 µg/l) boven deze Interventiewaarde ligt én het een carcinogene stof betreft, is hier de veiligheidsklasse ‘Zwart vluchtig’ van toepassing. In dit geval is de mate van ventilatie geen relevante variabele meer voor het vaststellen van de veiligheidsklasse, maar wel voor de beheersmaatregelen waarbij uit wordt gegaan van het van toepassing zijnde functie-profiel (zie CROW rapportage Blootstellingsprofielen verontreinigde bodem, een rekentool voor risicogestuurd werken in het kader van CROW 400 voor "niet-vluchtige" stoffen).

Terug naar 'Verontreinigde bodem'
Submenu openen

Praktijkvoorbeelden van bepalen veiligheidsklassen en milieumeldingen

Scroll naar boven